Ingesneden ruigtebraam
Rubus incisior Weber
Osnabr. naturwiss. Mitt. 9: 94 (1982).
Holotype: HBG, Weber 82806.9: nördl. Ahaus, Weg südwestlich Riddebrock, nahe der Bahn, 6.8.1982.
Bladloot kantig, met vlakke of gegroefde zijden. Bladeren diep, haast ingesneden gezaagd. Topblaadje breed, niet of nauwelijks toegespitst. Bloeiwijze los, weinig bestekeld, met dunne takken. Bloem wit.
Bladloot scherpkantig, vaak gegroefd, (3 -) 5-7 mm dik, iets behaard, zelden vrijwel kaal, met 10-30 ongelijk verdeelde vaak vrijwel zittende (zelden alleen zittende) donkere, snel afbrekende klieren per 5 cm. Stekels soms ongelijk, 1-18 per internodium, uit iets verbrede voet snel versmald, weinig afgeplat, afstaand of zwak teruggericht of gebogen, de grootste tot 4 (- 5) mm lang. Steunblaadjes lijn-lancetvormig. Bladsteel langer dan de onderste zijblaadjes, 4-9 cm lang, iets behaard, met 4-15 korte teruggerichte of gebogen stekels. Bladeren 5-tallig, aan de bovenzijde licht behaard, aan de onderzijde weinig tot matig, vooral op de nerven behaard, gewoonlijk zonder enig vilt. Bladrand zeer onregelmatig, grof, meestal sterk periodisch, haast ingesneden gezaagd, met rechte tanden. Topblaadje (56-)85-96 mm lang, breed eirond-ruitvormig tot vrijwel cirkelrond met hartvormige voet, spits of zeer kort toegespitst; breedte 79-100% van de lengte. Lengte van het steeltje 31-46% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak kantig, min af meer aanliggend behaard met 1-6 afstaande of zwak teruggerichte of gebogen 1-4 mm lange stekels en 0-1 gesteelde klieren. Bladeren 3-5-tallig, beiderzijds iets meer behaard dan aan de bladloot, soms aan de onderzijde iets grijsachtig, vaak minder grof gezaagd. Bloeiwijze onregelmatig piramidaal tot breed tuilvormig, zwak tot matig ± aanliggend behaard, weinig bestekeld, vrij rijk kort beklierd. Zijtakken opstijgend, 1-6-bloemig, vaak gebundeld. Bloemsteeltjes meestal opstijgend, lang en dun, (5-)10-65 mm lang, dicht ± aanliggend behaard, met 5-100 korte donkere, onregelmatig verdeelde klieren en 0-5 stekels. Kelkslippen afstaand groengrijs, concaaf, soms met bladachtige punt, meestal beklierd, soms bestekeld. Kroonbladen wit of zelden bleekroze, vrij smal (omgekeerd) eirond-elliptisch, 9-10(-13) mm lang. Meeldraden iets korter tot iets langer dan de groene of aan de voet iets roze tot geheel rode stijlen. Helmhokken kaal. Vruchtbeginsels en vruchtbodem kaal. Bloeitijd: juni-augustus.
NB. De bloemen op de achtergrond van de bladloot op de foto's zijn van R. dejonghii.
Standplaats: wegkanten, ruigten, jonge aanplant op zandgrond.
Gelijkende soorten: door de grove bladtanding en de scherpkantige bladloot en vrijwel steeds witte bloemen niet met andere soorten te verwisselen.
Verspreiding: Nederland, Noord-België, Westfalen.
Nederland: Verspreid in Gelderland en Noord-Brabant.