Dunne muisbraam
Rubus iceniensis Newton & H.E.Weber
Watsonia 11: 381 (1977).
Holotype: MANCH, coll. Linton, Set Brit. Rubi 103, Wood on borders of Sprowston and Rackheath, E. Norfolk, 27 July 1893. Isotype in BR.
NB. De hier beschreven planten van Noord-Brabant blijken toch geen R. iceniensis te zijn. Het betreft blijkbaar een lokaal taxon
Bladloot neerliggend, 3-4 mm dik, in de zon roodbruin, zeer dicht behaard, met 50-100 donkerrode of grauwe merendeels korte klieren per 5 cm en enkele klierstekels. Stekels ongelijk, de grotere 15-25 per internodium, uit iets verbrede voet vrijwel priemvormig, scherp teruggericht en meestal deels gebogen. Steunblaadjes draad- tot lijnvormig, 7-10 mm lang, beklierd. Bladsteel 5-7 cm lang, korter dan de onderste blaadjes, zeer dicht behaard, met ongelijke klieren en enkele klierstekels en 6-15 teruggerichhte of kromme dunne grotere stekels. Bladeren 3(-5)-tallig, aan de bovenzijde iets behaard, aan de onderzijde op de nerven met lange maar niet talrijke haren. Bladtanden breed met topspitsje, niet of ondiep periodisch, met vrijwel rechte tot duidelijk teruggerichte hoofdtanden. Topblaadje omgekeerd eirond, vrij plotseling breed en lang toegespitst met uitgerande voet. Breedte 60-70% van de lengte. Lengte van het steeltje 18-26% van de lengte van het blaadje. Bloeitak rondachtig tot kantig, zeer dicht aanliggend en afstaand behaard, met 100 - > 200 ongelijke donkerrode of grauwe klieren per 5 cm en enkele klierstekels. Grotere stekels 7-15 per internodium ± 2 mm lang, geelachtig, dun naaldvormig, teruggericht of gebogen. Bloeiwijze piramidaal, tot halverwege of hoger bebladerd, soms tot boven met bladachtige schutbladen, dicht behaard en beklierd, met fijne naaldvormige 2-4 mm lange grotere stekels. Zijtakken afstaand tot iets opgericht, boven het midden gedeeld, de langste met 2-6 bloemen. Bloemsteeltjes dun, 5-20 mm lang, dicht aanliggend en meestal ook enigszins afstaand behaard, met ± 100 ongelijke grauwe klieren, die deels langer zijn dan de doorsnede van het steeltje en 6-15 stekels. Kelkslippen aanvankelijk teruggeslagen, na de bloei opgericht, dicht viltig en ± aanliggend behaard, met 7-15 stekels en talrijke klieren. Kroonbladen (vrijwel) wit, omgekeerd eirond, elliptisch of ruitvormig, 8-12 mm lang, met afgeronde of ingesneden top. Meeldraden evenlang als tot langer dan de geelachtige stijlen. Helmhokken kaal. Vruchtbeginsels kaal of kort behaard. Vruchtbodem behaard. Bloeitijd: juli, begin augustus.
Verspreiding: Oost-Engeland en één vindplaats in Nederland.
Nederland: Alleen in een bos in de buurtschap Helder bij Overloon.