Bleke contrastbraam
Rubus dejonghii A.Beek
Gorteria 14: 22 (1988).
Holotype: L, Van de Beek A 968, Stoutenburg bij Amersfoort, 19.7.1978.
Trosvormige bloeiwijze en geringe beharing doen aan de serie Rubus denken, maar de bladloten zijn laag boogvormig en de bloeiwijze heeft lange klieren. Topblaadje breed, eirond of elliptisch, grof getand.
Bladloot laag boogvormig, 5-9 mm dik, sterk gestreept, kantig, (vrijwel) kaal, met zittende en 0-5 gesteelde klieren per 5 cm. Stekels 8-20 per internodium, met 2-7 mm brede voet, snel versmald, slank, afstaand of zwak teruggericht, soms met opgewipte punt, 4-8 mm lang. Steunblaadjes lijn- tot lancetvormig, gewimperd en beklierd. Bladsteel 6-10(-12) cm lang, iets korter tot langer dan de onderste zijblaadjes, dicht behaard, met 0-10 klieren en 5-18 teruggerichte of zwak gebogen stekels. Steeltjes van de onderste zijblaadjes 0-5 mm lang. Bladeren (3-)5-tallig, aan de bovenzijde kaal, aan de onderzijde vrijwel kaal of iets behaard op de nerven. Bladtanding vrij grof, zeer onregelmatig, meer dubbel dan periodisch, met meestal brede, deels naar buiten gerichte tanden met spitsjes. Topblaadje 7-12 cm lang, eirond, elliptisch, vrijwel cirkelrond of ± rechthoekig, met uitgeronde of zelden ± afgeronde voet, (vrij) plotseling kort tot matig lang toegespitst; breedte 65-84(-91)% van de lengte. Lengte van het steeltje 31-49% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak vrijwel kaal tot los behaard, met 0-4 klieren per 5 cm. Stekels 2-6 per internodium, slank, teruggericht, 3-7 mm lang. Bloeiwijze meestal klein, kort piramidaal of cylindrisch, met brede top, samengesteld trosvormig, bebladerd of met bladloze top, los behaard, met fijne stekels en naar boven toenemende klieren. Zijtakken afstaand of opgericht, nu weer boven dan weer onder het midden gedeeld, soms gebundeld. Bloemsteeltjes 12-40 mm lang, los tot vrij dicht behaard, met zittende en 10-> 50 (meestal lang) gesteelde klieren en 0-10 naaldstekels. Kelkslippen teruggeslagen, grijsgroen met witte rand, kort behaard, met korte klieren, onbestekeld. Kroonbladen wit of bleekroze, eirond of elliptisch, 11-14 mm lang. Meeldraden nauwelijks tot duidelijk langer dan de geelachtige stijlen. Helmhokken kaal of met een enkele haar. Vruchtbeginsels meestal aan de top met enkele haren, soms geheel kaal. Vruchtbodem kaal. Bloeitijd: juni, juli. Standplaats: Bossen en bosranden op humeuze, vochtige zandgrond.
Gelijkende soorten: R. sciocharis heeft behaarde helmknoppen en een minder beklierde bloeiwijze. Overigens is de combinatie van een (vrijwel) klierloze bladloot, geringe beharing van bladloot en bladeren en talrijke klieren van de bloeiwijze zo karakteristiek dat verwarring met andere soorten vrijwel uitgesloten is.
Verspreiding: In een smalle strook vanaf het noorden van Nederland tot in Noord-Frankrijk (Bonsecours bij Condé, Nord, L, herb. F. M. Muller 09244).
Nederland: In een strook van Noord-Oost Drenthe naar Noord-Brabant; alleen in het gebied van de Gelderse Vallei plotseling opvallend algemeen.