R. distractus P.J.Müll. ex Wirtgen

 

Losse muisbraam

Rubus distractus Müller ex Wirtgen

Herb. Rub. Rhen. 1: 147 (1860).

Lectotype (Weber 1985): REG, Wirtgen, Herb. Rub. Rhen 1:147. Oberhalb Kyllburg am Fusspade nach St. Thomas. 8.8.1860.

Syn.: Rubus menkei Weihe

Drietallige bladeren met grove deels naar buiten gerichte tanding en met opvallend omgekeerd eirond zeer plotseling toegespitst topblaadje. Bloeiwijze breed, flink bestekeld.

Bladloot laag boogvormig, 3-7 mm dik, kantig, met vlakke of convexe zijden, dicht lang behaard, met 125-175 ongelijke donkere klieren per 5 cm. Stekels 18-25 per internodium, ongelijk, teruggericht of iets gebogen, met 2-3 mm brede voet, onmiddellijk versmald, zeer slank, afgeplat, de langste 4-6 mm lang. Steunblaadjes 10-12 mm lang, draadvormig, behaard en beklierd. Bladsteel 5-6 cm, dicht behaard en beklierd, met 7-18 teruggerichte of iets gebogen stekels. Bladeren 3-tallig, aan de bovenzijde vrij dicht behaard, aan de onderzijde groen, met lange, maar niet zeer dichte kamharen op de nerven. Bladrand scherp, in het onderste deel van het blaadje vrij gelijkmatig, naar boven toe zeer onregelmatig, kort periodisch gezaagd, met lange, ten dele naar buiten gerichte spitsjes. Topblaadje 71-76 mm lang, met uitgerande of afgeronde voet, omgekeerd eirond, plotseling versmald in een lange opgezette spits; breedte 62-71% van de lengte. Lengte van het steeltje 33-51% van de lengte van het blaadje.

Bloeitak kantig, lang dicht behaard, met 125-175 ongelijke klieren per 5 cm. Stekels 9-19 per internodium, ongelijk, onregelmatig verdeeld, de grootste uit 1-3 mm brede voet, zeer snel versmald, slank, afgeplat, tot 4-8 mm lang, deels zeer scherp teruggericht. Bloeiwijze breed kort piramidaal tot cylindrisch, met afgeronde top, vrij hoog bebladerd, dicht behaard, beklierd en bestekeld. Zijtakken zwak opstijgend, rond of iets boven het midden gedeeld, de langste met 4-6 bloemen. Bloemsteeltjes 11-19 mm lang, dicht viltig en tevens enigszins lang behaard, met 50-80 ongelijke donkere klieren, waarvan de langste langer zijn dan de doorsnede van het steeltje, vaak een enkele klierstekel en 7-16 stekels. Kelkslippen afstaand tot opgericht, of voor een deel teruggericht, grijsviltig en behaard, beklierd en bestekeld. Kroonbladen wit, elliptisch tot omgekeerd eirond, 9-14 mm lang. Meeldraden langer dan de groenachtige stijlen. Helmhokken kaal of soms met een enkele haar. Vruchtbeginsels kaal of iets behaard. Vruchtbodem behaard. Bloeitijd: juli.

Standplaats: Open bossen en bosranden op voedselrijke bodem.

Gelijkende soorten: Door de vorm en tanding van het topblaadje en de brede bloeiwijze niet te verwarren.

Verspreiding: Midden en Zuid-Duitsland vanaf het Midden-Wesergebied zuidwaarts en vervolgens tot in Zwitserland en westwaarts tot in de Vogezen en Nederland.

Nederland: In het Bovenste Bos bij Epen. Verder in een houtwal bij Wijnjeterp. Deze vindplaats ligt ver buiten het areaal in het bergland, maar maakt overigens een natuurlijke indruk.

Verspreiding Verspreiding
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra