R. tubanticus A.Beek

 

IJle schuilbraam

R. tubanticus A.Beek

Gorteria 31: 76 (2005).
Holotype: L, herb. A. van de Beek 9891, De Lutte bij Olden­zaal, langs weg ten noorden van dorp, 8.7.1998.

Bladloot (vrijwel) kaal met zwakke stekels; bladeren fijn getand, topblaadje (el­lip­tisch-)omgekeerd eirond, plotseling toegespitst; bloeiwijze weinig bestekeld

Bladloot boogvormig, 5-8 mm dik, kantig, met vlakke of meestal gegroefde zijden, vlekkerig grijs, in de zon rood aangelopen, iets berijpt, (vrijwel) kaal, soms met een enkele kortgesteel­de klier. Stekels 6-10 per internodium, klein, ongelijk, met 2½-3(-5) mm brede voet, teruggericht of gebogen, de langste 3-5 mm. Steunblaadjes lijn- of lijn­lancetvormig, 11-17 mm lang, weinig tot los behaard, met tere klieren. Bladsteel 7-9 cm lang, evenlang als of iets langer dan de zijblaadjes, zwak behaard, soms met een enkele klier, met 3-11 gebo­gen of teruggerichte stekels. Bladeren 5-tallig, aan de boven­zijde zwak behaard, aan de onderzijde stug, kort, vooral op de nerven, zwak tot matig behaard, soms met enkele sterha­ren. Bladrand ondiep, (vrij) gelijkmatig getand, vaak met brede, rechte of zelden iets naar buiten gerichte tanden met kort topspitsje, niet of nauwelijks periodisch. Topblaadje 74-117 mm lang, omgekeerd eirond of soms vrijwel elliptisch, met zwak tot duidelijk uitgerande voet, plotseling kort toegespitst of fijn kort toegespitst; breedte (52-)60-70% van de lengte. Lengte van het steeltje 25-36% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak kantig, vaak berijpt, zwak tot los behaard, soms met een enkele klier. Stekels 5-10 per internodium, teer, terugge­richt of geknikt, 1½-4 mm lang. Bloeiwijze cylin­drisch, soms weinig, soms tot boven toe bebladerd, naar boven toe dicht kort behaard, met ± zittende klieren, zeer zwak bestekeld. Zijtakken ± opstijgend of in verschillende richtingen staand, soms gebundeld, met 1-9 bloemen. Bloem­steeltjes 10-22 mm lang, dicht behaard en viltig, met ± zittende klieren en 1-4 ste­kels. Kelkslippen teruggeslagen, grijsviltig en behaard, onbestekeld. Kroonbladen wit, eirond tot elliptisch, ± 12 mm lang. Meeldraden langer dan de geelgroene stijlen. Helmhokken en vruchtbeginsels kaal. Vruchtbodem kort behaard. Bloeitijd: eind juli, aug.

Standplaats: Hagen en bosranden op goed vochthoudende, bij voorkeur iets leemachtige zandgrond.

Gelijkende soorten: R. schlechtendalii heeft een (vrij) dicht behaarde bladloot en lichtroze bloemen. R. lasiandrus heeft behaarde helmknoppen, een wijdere bloeiwijze en vaak lichtroze bloemen.

Verspreiding: Alleen in Nederland.

Nederland: Vrij veel in de omgeving van Oldenzaal en in Zuid-Oost-Friesland; verder bij Goor.

Verspreiding Verspreiding
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra