R. eglandulosus P.J.Müll.& Lefèvre

 

Dichte haagbraam

Rubus eglandulosus P.J.MÜll. & Lefèvre

Pollichia 16/17: 164 (1859).

Neotype (Van de Beek 2014b): BORD, coll. Questier, 28.6.1859, Batoth. Eur. 156. Isotypen in MANCH,
L, P.

Glanzend groene elliptische of iets omgekeerd eironde, kortge­steelde top­blaadjes; bloeiwij­ze piramidaal tot cylindrisch met talrijke korte gebogen stekels, klierloos; stijlen geel tot roodachtig.

Bladloot hoogboogvormig of klimmend, 5-8 mm dik, kantig met convexe of vaker gegroefde zijden, in de zon roodbruin, licht behaard. Stekels 5-11 per internodium, met 4-6 (- 8) mm brede voet, zwak teruggericht of iets gebogen, 5-7 (- 8) mm lang. Steunblaadjes lijnvormig. Bladsteel 5-9 mm lang, los behaard, met 7-10 gebogen gele stekels. Bladeren 5-tallig of zelden een enkel blad 3- of 4-tallig, aan de bovenzijde kaal of iets behaard, aan de onderzijde weinig, niet of nauwelijks voelbaar behaard. Bladrand met onregelmatige, deels brede en stompe, kort toegespitste tanden met verschillend gerichte, maar vaak niet duidelijk teruggerichte spitsjes. Onderste zijblaadjes 2-6 mm lang gesteeld. Topblaadje 86-120 mm lang, breed ellip­tisch tot omgekeerd eirond, met uitgerande of zwak hartvormige voet, vrij geleidelijk kort tot matig lang toegespitst; breed­te 58-81% van de lengte. Lengte van het steeltje 27-40% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak kantig, los behaard. Stekels ongelijk, 6-12 per internodium, teruggericht of gebogen, 2-6 mm lang. Bloeiwijze piramidaal tot cylindrisch, in het onderste deel doorbla­derd, vaak ook met enkelvoudige bladeren tot boven toe, vrij dicht ruig behaard en bestekeld. Zijtakken schuin afstaand, soms gebundeld, met 1-8 bloemen, meestal met kortgesteelde eind­bloem en lange uitstaande zijtakjes. Bloemsteeltjes van de eindbloem 5-10 (- 18) mm lang, van de zijbloemen 11-24 mm, ruig behaard, met 6-19 stevige stekels, zonder gesteelde klieren. Kelkslippen los teruggeslagen tot ± afstaand, viltig en lang, soms ruig be­haard, onbeklierd en onbestekeld of met enkele stekels. Kroon­bladen lichtrose, breed eirond, 10-15 mm lang. Meeldraden langer dan de stijlen. Helmhokken kaal. Stijlen geel- of roodachtig. Vruchtbeginsels kaal of aan de top behaard. Vruchtbodem behaard. Bloei­tijd vrij laat: juli, augustus.

Standplaats: Bossen en bosranden of goede, vochtige grond.

Gelijkende soorten: R. neumannianus heeft kleinere, omgekeerd eironde kroonbladen en kamharen op de bladnerven. R. silvati­cus heeft duidelijk teruggeslagen kelkslippen, behaarde helm­hokken en vruchtbeginsels; R. calothyrsus heeft lossere en duidelijk beklierde bloeiwijzen.

Verspreiding: Noord-Frankrijk, België, Nederland.

Nederland: Op enkele plaatsen in Noord-Brabant en in de oostelijke Gelderse Vallei.

Verspreiding Verspreiding