R. psilops A.Beek & K.Meijer

Rubus psilops A.Beek & K. Meijer

Gorteria 39: 56 (2017).

 

Holotype: Herb. K. Meijer, Meijer 1370, Drenthe, Echten, in bosrand bij spoorbaan.17.51.54, 04.08.1991. HFN

Bladloot matig hoog boogvormig tot neerliggend (4-)5-9 mm dik, kantig, groen of in de zon wijnrood, kaal of soms met verspreide haren, klierloos of soms met enkele gesteelde klieren. Stekels (5-)10-20 per internodium, licht gebogen of teruggericht met een (0,5-)2-7(-8) mm brede voet, 2-6(-7) mm lang. Steunblaadjes lijnvormig tot lijnlancetvormig, (8-)9-13 mm lang, gewimperd, met zittende klieren. Bladsteel (5-)6-8(-9) cm lang, gewoonlijk korter dan der onderste zijblaadjes, licht behaard, met enkele zittende klieren en (2-)5-10(-12) iets teruggerichte of enigszins gebogen stekels. Bladeren 5-tallig, vaak iets bol, aan de bovenzijde iets behaard of vrijwel kaal, aan de onderzijde hoofdzakelijk op de nerven iets behaard. Bladrand grof, onregelmatig, scherp en duidelijk periodisch gezaagd, soms met uitgesproken teruggerichte hoofdtanden. Topblaadje (8-)9-11(12) cm lang, met een wigvormige, afgeronde of soms uitgerande of zwak hartvormige voet, smal tot breed omgekeerd eirond of vrijwel ruitvormig, zelden eirond, geleidelijk in een 8-15 mm lange spits versmald of soms plotseling versmald in een kort spitsje. Breedte 53-75(-85) van de lengte; lengte van het steeltjes 21-40% van de lengte van het blaadje. Onderste zijbladjes (3-)4-5(-6) mm lang gesteeld.

Bloeitak rond of stompkantig, vrij dicht kort behaard, met talrijke vrijwel zittende klieren. Stekels (5-)6-8(9) per internodium, zwak teruggericht, slank, tot 2-4 mm lang. Bovenste bladeren vrijwel kaal of met enige haren op de nerven aan de onderzijde. Bloeiwijze smal, onduidelijk piramidaal of cilindrisch, onbebladerd, met dichte verwarde aanliggende beharing, talrijke vrijwel zittende en soms  verspreide ongelijke gesteelde klieren. Zijtakken opgericht, vaak weinigbloemig, soms gebundeld, de langste met 1-4 bloemen. Bloemsteeltjes (5-)10-20 mm, dicht kort behaard, met 100 tot meer dan 200 vrijwel zittende of soms ongelijke kort gesteelde klieren, en met 4-10 stekels. Kelkslippen (los) teruggeslagen, grijsviltig, met talrijke vrijwel zittende klieren, onbestekeld of met 1-2 stekels. Kroonbladen wit of soms heel licht roze, eirond, smal, 3-4 mm breed en tot 7 mm lang. Meeldraden langer dan de geelachtige stijlen. Helmhokken en vruchtbeginsels kaal. Vruchtbodem met talrijke lange haren. Juli, augustus.

Verschilt van R. lindleyanus door de vaak bolle grof getande bladeren, de smalle weinig bloemige bladloze bloeiwijze met zwakke en minder talrijke stekels, telrijke vrijwel zittende klieren en soms enkele gesteelde klieren en door de kleine bloemen.

Ecol.: Bosranden, hotwallen en oude bosresten.

Verspreiding: Zuid-Drenthe en aangrenzend Overijsel; in Duitsland bij  Dinklage (Niedersachsen).

Verspreiding Verspreiding