R. geniculatus Kalt.

 

Knieviltbraam

Rubus geniculatus Kalt.

Fl. Aach. Beckens 267 (1845).
Neotype (Van de Beek 1974): W, Kaltenbach nr. 7, Aachen, 1855.

Discolore braam met meestal fraai elliptische topblaadjes met een knik aan de voet. Bloeiwijze rijkbloemig met veel ± afstaande of teruggerichte stekels.

Bladloot laagboogvormig, 4-9 mm dik, kantig, met vlakke of soms iets gegroefde zijden, kaal. Stekels 2-7 per internodium, met 4-8 mm brede, in de zon dieprode voet, teruggericht of licht gebogen, tot 5-9 mm lang. Steunblaadjes lijn- of lijn­lancetvormig, 9-20 mm lang. Bladsteel 5-8 cm lang, dun ± aanliggend behaard, met 6-16(- 22) gebogen, geknikte of haak­vormige stekels. Bladeren 5-tallig, aan de bovenzijde (vrij­wel) kaal, aan de onderzijde grijsgroen- tot witviltig en tevens met langere kamharen op de nerven. Bladtanding zeer scherp, met smalle, lang toegespitste rechte of iets naar buiten gerichte tanden, (iets) onregelmatig, niet tot duide­lijk periodisch, soms scherp ingesneden dubbel gezaagd. Steel­tje van het topblaadje gewoonlijk met een opvallende knik bij het begin van de bladschijf. Topblaadje 8½-12 cm lang, meestal uitgesproken ellip­tisch, soms omgekeerd eirond, met afgeronde of wigvormige voet, geleidelijk tot vrij plotseling lang toegespitst; breed­te 50-72% van de lengte. Lengte van het steeltje (20-)27-34% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak kantig, vrijwel kaal tot matig ± aanliggend behaard. Stekels 7-12 per internodium, lang en slank, afstaand, terugge­richt of iets gebogen, tot 5-9 mm lang. Bloeiwijze breed piramidaal, dicht, meestal alleen aan de voet, maar soms tot bovenaan bebladerd, met talrijke lange slanke stekels, los behaard. Zijtakken afstaand, soms vanaf het begin, soms pas boven het midden vertakt, de langste met 3-12 bloemen. Bloem­steeltjes 7-17 mm lang, dicht viltig en kort afstaand behaard, met 8-20 licht gebogen of teruggerichte lange stekels. Kelk­slippen teruggeslagen, grijs- tot witviltig en afstaand be­haard, onbestekeld of met 1-4 stekels. Kroonbladen wit of licht roze, zelden middelroze, eirond, ruitvormig, elliptisch of omgekeerd eirond, 10-13 mm lang. Meeldraden langer dan de bleekgroene stijlen. Helm­hokken kaal. Vruchtbeginsels (vaak alleen aan de top iets) behaard. Vruchtbodem vrijwel kaal. Bloeitijd: juli, aug.

Opm.: Bij Bennekom werd een plant gevonden met veel lange klieren in de bloeiwijze, die overigens niet van R. genicula­tus verschilde.

Standplaats: Hagen, bosranden en bossen op vruchtbare niet te droge grond.

Verspreiding: Westelijk-Duitsland, Nederland, België, Noord-Frankrijk.

Nederland: Door het hele land regelmatig, maar niet overvloe­dig voorkomende soort.

Verspreiding Verspreiding
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra