Lange viltbraam
Rubus grabowskii Weihe ex Günther & al.
Cent. plant. Siles. exs. 14 (1827).
Lectotype (Weber 1979): KIEL, zwischen Riemberg und Hauffen, sine dat., Günther & al., Cent. plant. Siles. exs. 14.
Bladloot hoog boogvormig, met gegroefde zijden, 5-8 mm dik, (vrijwel) kaal. Stekels 5-7 per internodium, met brede voet scherp toegespitst, zwak teruggericht of iets gebogen, tot 4-6 mm lang. Bladsteel even lang als de onderste zijblaadjes of ietskorter, zwak behaard met 8-14 stekels. Onderste zijblaadjes 2-4 mm lang gesteeld. Bladeren 5-tallig, aan de bovenzijde kaal, aan de onderzijde grijs- tot witviltig, met enige langere haren; bladrand nauwelijks tot sterk periodisch, grof gezaagd, met rechte tanden Topblaadjemet afgeronde tot iets uitgerande, of soms haast wigvormige voet, breed eirond tot omgekeerd eirond, soms (meestal aan dezelfde plant) iets smaller, spits of kort toegespitst; breedte 71-93% van de lengte. Lengte van het steeltje van 28-45% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak zwak behaard; stekels 0-5 per internodium, met brede voet, teruggericht tot haakvormig, tot 4-7 mm lang. Bloeiwijze piramidaal, aan de voet of tot het midden, zelden tot de top bebladerd, met naar boven dicht behaarde as. Bloemsteeltjes 12-25 mm lang, dicht viltig behaard, met 0-4 stekels. Kelkslippen teruggeslagen, viltig, onbeklierd en onbestekeld. Kroonbladen wit of bleek roze, omgekeerd eirond, 10-14 mm lang. Meeldraden langer dan de stijlen, Stijlen bleekgroen, aan de voet gewoonlijk iets roodachtig. Helmhokken kaal of met enkele haren. Vruchtbeginsels kaal (vooral in het westelijke deel van het verspreidingsgebied) of aan de top behaard (vooral in het oostelijke deel). Vruchtbodem behaard.
Van Zuid-Scandinavië en West-Rusland tot in Zuid-Frankrijk.
Nederland: Alleen op de Jansberg bij Mook; vroeger ook in het Spaarbanksbos bij Hoogeveen, waar de plant recent niet is teruggevonden.