Rubus rosa L.H. Bailey
Gentes Herbarum 5: 538 (1944).
Holotype: BH, L.H. Bailey 378, near Ithaca, Tompkins County, New York, 12 June 1939.
Bladloot rechtopstaand of hoog boogvormig, 150-250 cm hoog, 5-8 mm dik, kantig met vlakke zijden, gewoonlijk met gesteelde klieren (het Nederlandse exemplaar is onbeklierd). Stekels 1-6 per internodium, met brede voet, recht of terug gericht, (3-)6-8 mm lang. Steunblaadjes lijn- of lancetvormig, tot 20 mm lang. Bladsteel verspreid afstaand behaard, dikwijls met gesteelde klieren en met 4-5 terug gerichte gebogen tot 4 mm lange stekels met brede basis. Bladeren 5-tallig, aan de bovenzijde licht behaard, aan de onderzijde fluweelzacht behaard, min of meer kamharig. Topblaadje 8,5-13 cm breed en 9,5-16 lang, breed eirond (breedte 70-80% van de lengte) met hartvormige voet en lang uitgetrokken punt, toegespitst; rand fijn scherp gezaagd; lengte van het steeltje 26-37(-50)% van de lengte van het blaadje.
Bloeiwijze (samengesteld) trosvormig, dikwijls tot de top bebladerd, met merendeels 3-tallige bladeren. Bloeias afstaand behaard, met tot 0,3 mm lange klieren, die niet of nauwelijks buiten de losse beharing uitsteken, en tot 4 mm lange stekels met verbrede voet. Bloemsteeltjes iets viltig, met gesteelde klieren en slanke rechte tot gebogen tot 3 mm lange stekels met brede voet. Kelkslippen smal wit gerand, driehoekig met een uitgetrokken, soms bladachtige spits, tot 5 mm breed, behaard en dikwijls met gesteelde klieren. Bloem 35-50 mm breed, met (breed) omgekeerd eironde kroonbladen, de kale meeldraden uitgespreid, ongeveer even lang als de stijlen. Vruchtbeginsels kaal.
Beschrijving met ontlening aan M. Widrlechner, The Genus Rubus L. in Iowa, aangevuld met gegevens van het Nederlandse exemplaar door A.S. Troelstra. De aanvullende gegevens berusten slechts op één exemplaar zodat de volle variatiebreedte niet kon worden weergegeven.
Verspreiding: Noord-Amerikaanse soort die gevonden werd in de Naarder Eng bij Naarden.