1a. | Vrucht helderrood, oranje of geelachtig → 2 | |
b | Vrucht zwart, donker, vrijwel zwart rood of blauw berijpt → subgenus Rubus → 5 | |
2a | Stengels kruidachtig, eenjarig → subgenus Cylactis (Rafin.) Focke Kroonbladen wit, smal. Vrucht rood, glanzend |
R. saxatilis L. Steenbraam |
b | Stengels houtig, overblijvend, het ene jaar met bladeren het tweede jaar bloeiend → 3 | |
3a | Bloemen groot, paarsrood → subgenus Batothamnus (Focke) E.H.L.Krause Stengel rechtopstaand met kegelvormige of iets afgeplatte groene of lichtbruine stekels. Bladeren geveerd, aan de onderzijde groen. Kroonbladen groot, paarsrood. Vrucht rood, glad |
R. spectabilis Pursh Prachtframboos |
b | Bloemen klein, wit of bleek roze; bladeren aan de onderzijde witviltig → subgenus Idaeobatus (Focke) Focke → 4 | |
4a | Stengel rechtopstaand, gewoonlijk met talrijke, vaak donkerpaarse naaldstekels; bladeren geveerd, of soms 3-tallig; kroonbladen wit, smal elliptisch; vrucht viltig behaard, rood of soms bleekgeel | R. idaeus L. Framboos |
b | Stengel met neerliggende top, met dunne rode stekels en evenals de bloeiwijze met talrijke lange rode klierharen; bladeren meestal 3-tallig met gelobd topblad; kroonbladen wit of bleekroze, klein, eirond tot cirkelrond; vrucht glad, oranje | R. phoenicolasius Maxim. Japanse wijnbes |
5a | Bladloot meestal niet berijpt, indien berijpt dan de onderste zijblaadjes in elk geval duidelijk gesteeld; bladsteel aan de bovenzijde al dan niet gegroefd; onderste zijblaadjes gewoonlijk duidelijk (> 2 mm) gesteeld; steunblaadjes vaak draadvormig of lijnvormig, soms (lijn-)lancetvormig; bladloot rechtopstaand, boogvormig of neerliggend → sectie Rubus → 6 | |
b | Bladloot meestal berijpt; onderste zijblaadjes zittend of zeer kort (< 2 mm) gesteeld; steunblaadjes gewoonlijk (lijn-)lancetvormig; bladloot meestal neerliggend; bladsteel aan de bovenzijde gegroefd; bladeren vaak gerimpeld of geplooid; bloeiwijze dikwijls min of meer tuilvormig of onregelmatig gebouwd; kelkslippen gewoonlijk afstaand tot opgericht; meeldraden gewoonlijk ongeveer even lang als tot weinig langer dan de stijlen → 41 | |
6a | Stengels min of meer rechtopstaand, aan de top gewoonlijk niet wortelend in de herfst; bladeren in de herfst of vroege winter afvallend; bladonderzijden groen of iets grijsviltig; kelkslippen groen (zelden grijsgroen) met scherp afgescheiden witte rand; bloeiwijze meestal (samengesteld) trosvormig → subsectie Rubus → 7 | |
b | Stengels boogvormig, klimmend of neerliggend, in de herfst aan de top wortelend; bladeren gewoonlijk in de late winter of het vroege voorjaar van het volgende jaar afvallend; bladonderzijden groen of grijs- tot witviltig; kelkslippen gewoonlijk grijsachtig, met onduidelijk afgescheiden rand; bloeiwijze meestal pluimvormig → subsectie Appendiculati Genev. → 14 | |
7a | Stekels kegel- of priemvormig, zelden iets afgeplat → serie Suberecti (Lind.) Focke → 8 | |
b | Stengel met verbrede voet, afgeplat → 10 | |
8a | Bladloot 1-4 m hoog, met kegelvormige, meestal donker bruinpaarse stekels; bladeren aan de onderzijde vrijwel kaal of zwak behaard; meeldraden langer dan de stijlen; vruchtbodem en vruchtbeginsels kaal | R. nessensis Hall |
b | Bladloot 0,5-1,5 m hoog, met priemvormige of afgeplatte stekels; bladeren aan de onderzijde zwakbehaard tot dicht zacht en zacht behaard; meeldraden korter tot ongeveer even lang als de stijlen; vruchtbodem en vruchtbeginsels behaard → 9 | |
R. scissus Watson | ||
9a | Bladloot 0,5-1 m hoog, met dunne priemvormige stekels; bladeren aan de onderzijde zwak tot matig behaard; vruchtbeginsels zwak behaard | |
b | Bladloot 1,0-1,5 m hoog, met dik priemvormige of afgeplatte stekels; bladeren aan de onderzijde met lange zachte beharing en gewoonlijk ook min of meer viltig; vruchtbeginsels dicht en lang behaard | R. ammobius Focke ex Buchenau |
10a | Stengel onvertakt, (vrijwel) rechtopstaand 1-2 m hoog, kaal; onderste zijblaadjes zittend of tot 3 mm lang gesteeld; kelkslippen afstaand; meeldraden korter dan of even lang als de stijlen, zeer zelden langer | serie Rubus, R. plicatus Weihe & Nees |
b | Stengel vaak later in de zomer met overhangende top, dikwijls vertakt, kaal of behaard; meeldraden langer dan de stijlen → Serie Semisuberecti Focke ex A.Beek → 11 | |
11a | Bladloot iets behaard, met sterk afgeplatte stekels; bloeitak met haakvormige stekels; bloeiwijze tot hoog met enkelvoudige bladeren | R. discors A.Beek |
b | Bladloot kaal; bloeiwijze met bladloze top → 12 | |
12a | Bladeren donker blauwachtig groen; topblaadjemet hartvormige of uitgerande voet, eirond of elliptisch,vaak met gedraaide top; bloeiwijze met krachtige teruggerichte of gebogen stekels | R. vigorosus P.J.Müll. & Wirtg. |
b | Bladeren normaal groen; topblaadje met afgeronde of heel licht uitgerande voet, elliptisch of omgekeerd eirond, met rechte spits → 13 | |
13a | Topblaadje breed elliptisch; bloeiwijze met (vrijwel) rechte stekels; meeldraden duidelijk langer dan de stijlen | R. integribasis P.J.Müll. ex Boul. |
b | Topblaadje smal elliptisch of omgekeerd eirond; stekels in de bloeiwijze met haakvormige punt; meeldraden weinig langer dan de stijlen | R. divaricatus P.J.Müll. |
14a | Bladloot zonder of met een heel enkele gesteelde klier, bloeiwijze met talrijke (vrij) lang gesteelde klieren; stengel (vrijwel) kaal → serie Grandifolii Focke → 15 | |
b | Geen contrast tussen een (vrijwel) klierloze bladloot en een rijk beklierde bloeiwijze; stengel kaal of behaard → 16 | |
15a | Kroonbladen wit of bleek roze; helmhokken kaal; vruchtbodem kaal | R. dejonghii A. Beek |
b | Kroonbladen rozerood; helmhokken behaard; vruchtbodem iets behaard | R. glandithyrsos G.Braun |
16a | Bladloot met min of meer gelijkvormige stekels, klierloos of bij uitzondering met een heel enkele gesteelde klier → 17 | |
b | Bladloot met grote stekels en daartussen kleine stekels, al dan niet met overgangen verbonden, zwak tot rijk beklierd → 32 | |
17a | Bladeren aan de onderzijde witviltig; bloeiwijze klierloos → 18 | |
b | Bladeren aan de bladloot aan de onderzijde groen of licht grijsviltig, in de bloeiwijze de bovenste bladeren aan de onderzijde groen of grijsviltig; bloeiwijze al dan niet beklierd → 22 | |
18a | Bladloot dik blauw berijpt, kaal of met dunne aanliggende sterbeharing; blaadjes klein, stevig, soms haast leerachtig; bloeiwijze dichtviltig, zonder of met weinig langere afstaande haren; bloemkroon gewoonlijk helder roze | serie Gypsocaulon (P.J.Müll. ex Sudre) W.C.R. Watson ex A. Beek, R. ulmifolius Schott |
b | Bladloot gewoonlijk niet of weinig berijpt, zelden dikker berijpt en dan meestal met (vrij) dichte beharing; blaadjes meestal middelmatig tot groot, gewoonlijk slap; bloeiwijze meestal met lange afstaande beharing; bloemkroon wit tot helder roze → serie Candicantes Focke → 19 | |
19a | Bloeias met haakvormige stekels; meeldraden ongeveer even lang als de stijlen | R. praecox Bert. |
b | Bloeias met teruggerichte tot gebogen stekels; meeldraden veel langer dan de stijlen → 20 | |
20a | Bladloot met (meestal diep) gegroefde zijden; stekels met groene voet; steeltje van de onderste zijblaadjes 0-3 mm; vruchtbeginsels kaal | R. canduliger Bijlsma & Haveman |
b | Bladloot met vlakke of iets uitgeholde zijden; stekels althans in de zon met rode voet; steeltje van de onderste zijblaadjes 4-7 mm; vruchtbeginsels in elk geval aan de top iets behaard → 21 |
|
21a | Bladrand met grove min of meer driehoekige tanden; topblaadje 79-124 mm lang, breed (omgekeerd) eirond, elliptisch, ruitvormig, tot vrijwel cirkelrond, (vrij) lang toegespitst, met afgeronde, uitgerande of iets hartvormige voet, breedte 64-95% van de lengte; kroonbladen groot, kort genageld, vrijwel cirkelrond | R. armeniacus Focke |
b | Bladrand scherp gezaagd met spitse tanden; topblaadje meestal uitgesproken elliptisch, soms omgekeerd eirond, met afgeronde of wigvormige voet, geleidelijk tot vrij plotseling lang toegespitst, breedte 50-72% van de lengte; kroonbladen eirond, ruitvormig, elliptisch of omgekeerd eirond | R. geniculatus Kalt. |
22a | Meeldraden korter dan de stijlen; kroonbladen niet afvallend na de bloei, maar aan de bloem verdrogend; tere bosplanten bloeiwijze met uitstaande takken; kroon roze rood | serie Sprengeliani Focke, R. sprengelii Weihe |
b | Meeldraden langer dan de stijlen of zelden even lang als deze; kroonbladen na de bloei afvallend → 23 | |
23a | Bloeiwijze met korte, haast viltige beharing; bladloot kaal of zeer zwak behaard → serie Egregii (Frid. ex Gelert) Heukels → 24 | |
b | Bloeiwijze met lange afstaande haren; bladloot kaal tot dicht behaard → 25 | |
24a | Stekels op de bladloot 7-11 mm lang; bladeren 5-tallig; bloeitak met 0-5 afgeplatte stekels per internodium | R. laevicaulis A. Beek |
b | Stekels op de bladloot 3-5 mm lang; bladeren 3-tallig; bloeitak met 20-35 ± naaldvormige stekels per internodium |
R. erinulus A. Beek |
25a | Topblaadje breed omgekeerd eirond, plotseling toegespitst, met lange, vaak gebogen spits bladeren fijn, maar onregelmatig en zeer scherp gezaagd met uitstaande tanden; helmhokken behaard | serie Mucronati (Focke) H.E. Weber, R. bovinus A.Beek & H.E.Weber |
b | Topblaadje niet breed en plotseling toegespitst → 26 | |
26a | Fors bestekelde planten met boogvormige bladloot; bloeiwijze gewoonlijk klierloos of met verspreide klieren, zelden iets rijker beklierd; bovenste bladeren vooral op zonnige plaatsen vaak aan de onderzijde iets of duidelijk grijsviltig serie Hayneani Tratt. → 27 | |
b | Zwak tot fors bestekelde planten; bladloot neerliggend tot boogvormig; bloeiwijze al dan niet met gesteelde klieren; bovenste bladeren aan de onderzijde groen → 30 | |
27a | Kroonbladen helder roze → 28 | |
b | Kroonbladen wit of heel licht roze → 29 | |
28a | Bladloot kaal of zeer zwak behaard; bloeitak met sterk gekromde stekels R. laciniatus Willd. heeft drievoudig gedeelde bladeren en diep ingesneden of gedeelde kroonbladen |
R. nemoralis P.J.Müll. |
b | Bladloot (vrij) dicht behaard; bloeitak met rechte of licht gebogen stekels | R. amisiensis H.E.Weber |
29a | Bladrand vlak, met rechte tanden; bloeiwijze met schuin naar boven gerichte zijtakken; kroonbladen 10-14 mm lang; vruchtbeginsels duidelijk behaard | R. adspersus Weihe ex H.E. Weber |
b | Bladrand gegolfd, met uitstaande tanden; bloeiwijze met loodrecht afstaande zijtakken; kroonbladen 8-10 mm lang; vruchtbeginsels kaal of met een enkele haar | R. lindleianus Lees |
30a | Bloeiwijze lang en smal piramidaal met talrijke fijne stekels, tot de top doorbladerd; bladloot met talrijke 3-6 mm lange stekels; topblaadje omgekeerd eirond | serie Sylvatici (P.J.Müll.) Focke, R. silvaticus Weihe & Nees |
b | Bloeiwijze cilindrisch, breed piramidaal of min of meer tuilvormig of trosvormig, met verspreide stekels, gewoonlijk tot rond het midden bebladerd serie Piletosi (Genev.) Sudre → 31 | |
31a | Bladloot zwak behaard tot vrijwel kaal; bladeren vlak, meestal grof en onregelmatig gezaagd; bloemsteeltjes zonder gesteelde klieren; kelkslippen na de bloei afstaand | R. gratus Focke |
b | Bladloot dicht behaard; bladeren gewoonlijk bol staand, vrij regelmatig getand; bloemsteeltjes meestal met gesteelde klieren; kelkslippen na de bloei teruggeslagen | R. macrophyllus Weihe & Nees |
32a | Gehele plant dicht ruig behaard; haren meer opvallend dan de klieren; bladeren aan de onderzijde vaak met uitgesproken kamharen en soms viltig → serie Vestiti (Chaboiss.) Focke → 33 | |
b | Bladloot zwak tot matig behaard; klieren meer opvallend dan de haren; bladeren aan de onderzijde meestal groen, zonder of met zwakke kambeharing → 36 | |
33a | Bladloot met (5-)50->200 gesteelde klieren per 5 cm; kroonbladen helder rozerood, (vrij) smal, 7-10 mm lang | R. rubrumcadaver A.Beek |
b | Bladloot met 0-2(-5) gesteelde klieren per 5 cm → 34 | |
34a | Stekels aan de bladloot tot 11 mm lang; bladeren aan de onderzijde met lange kamharen en tevens viltig; bladrand met (vrij) fijne stompe tanden met topspitsje; topblaadje breed (breedte 70-105 % van de lengte), meestal omgekeerd eirond of vrijwel cirkelrond, kort toegespitst | R. vestitus Weihe |
b | Stekels aan de bladloot tot 8 mm lang; bladeren aan de onderzijde eat lange kamharen en niet of (alleen de bovenste) nauwelijks viltig; topblaadje matig breed (breedte 50-83% van de lengte), eirond, elliptisch, ruitvormig of omgekeerd eirond, kort tot lang toegespitst → 35 | |
35a | Bladtanding zeer ongelijk, scherp, meestal sterk periodisch met teruggerichte hoofdtand; kroonbladen meestal vrij helder roze, soms vrijwel wit, 12-16 mm lang; stijlen groenachtig | R. pyramidalis Kalt. |
b | Bladrand vrij regelmatig en vrij fijn met rechte of iets naar buiten gerichte tanden; kroonbladen wit of bleekroze, 7-10 mm lang; stijlen met rode voet of geheel rood | R. taxandriae Vannerom ex A.Beek |
36a | Bladloot met verspreide klierstekels en ongelijke klieren en kleine stekels tussen de grote stekels; bladeren met onregelmatige, ten dele teruggebogen tanden, aan de onderzijde viltig en lang behaard; topblaadje breed omgekeerd eirond; bloeiwijze piramidaal, fors bestekeld en beklierd | serie Micantes Focke, R. raduloides (W.M. Rogers) Sudre |
b | Bladloot met grote stekels en daartussen talrijke gesteelde klieren en kleine stekeltjes die scherp afgescheiden zijn van de grote stekels → 37 | |
c | Bladloot met talrijke gesteelde klieren die via tussenvormen overgaan in de grote stekels → 40 | |
37a | Bladeren aan de onderzijde vaak iets grijsviltig; bloeiwijze met uitstaande takken, kortviltig en dicht bezet met kortgesteelde klieren; kelkslippen smal | serie Radula (T.M.Salter) Focke, R. rudis Weihe & Nees |
b | Bladeren aan de onderzijde groen; bloeiwijze met afstaande haren → serie Pallidi W.C.R.Watson → 38 | |
38a | Vruchtbeginsel lang en dicht behaard, haren tot op de volgroeide vrucht blijvend.; stijlen groen | R. foliosus Weihe |
b | Vruchtbeginsels kaal of alleen in het begin met enkele korte haren; stijlen met rode voet → 39 | |
39a | Bladloot met (10-) 50-75 klieren per 5 cm; bladtanding (vrij) fijn, scherp; topblaadje geleidelijk in een lange spits versmald; breedte 50-70(-75)% van de lengte; bloeiwijze lang en smal, spits toelopend, tot boven het midden doorbladerd, vaak zigzag gebogen | R. flexuosus P.J.Müll. & Lefèvre |
b | Bladloot met (75-)200-300 klieren per 5 cm; bladtanden breed en stomp; topblaadje spits of vrij plotseling kort toegespitst, breedte 60-90% van de lengte; bloeiwijze breed, vertakt, zijtakken naar verschillende kanten gericht | R. campaniensis Winkel ex A. Beek |
40a | Grootste stekels op de bladloot met verbrede voet, afgeplat; forse planten met gewoonlijk 5-tallige bladeren; bladloot in de zon diep roodbruin, met stekels, klieren en klierstekels van allerlei grootte; kroonbladen rozerood | serie Hystrix Focke, R. rosaceus Weihe |
Stekels op de bladloot (vrijwel) naaldvormig; bladeren drietallig; topblaadje elliptisch of soms omgekeerd eirond, met plotseling opgezette lange spits; bloeiwijze met talrijke lang gesteelde klieren; kroonbladen smal, wit | serie Glandulosi (Wimm. & Grab.) Focke, R. pedemontanus Pinkw. | |
41a | Stengel weinig tot sterk berijpt; vrucht zwart of donkerrood, zwak berijpt of glanzend sectie Corylifolii Lindl. → 42 | |
b | Stengel dicht berijpt; vrucht dik blauwberijpt | sectie Caesii Lej., R. caesius L. |
42a | Bladloot min of meer rechtopstaand tot boogvormig met neerliggende top; kelk vaak groen met witte rand bladeren fijn gezaagd; topblaadje elliptisch tot omgekeerd eirond, plotseling kort toegespitst |
serie Suberectigeni H.E. Weber, R. calotemnus A. Beek |
b | Bladloot laagboogvormig of neerliggend; bloeiwijze tros-, pluim- of tuilvormig of onregelmatig van vorm → 43 | |
43a | Bladloot zonder of met zeer verspreide klieren; bloeiwijze onbeklierd tot matig beklierd → serie Subsilvatici H.E.Weber → 44 | |
b | Bladloot met weinige tot talrijke klieren; bloeiwijze met talrijke klieren → 45 | |
44a | Bladloot kaal; kroonbladen rozerood; helmhokken kaal; stijlen met rode voet of geheel rood | R. calvus H.E.Weber |
b | Bladloot behaard; kroonbladen wit of bleekroze; helmhokken behaard; stijlen groenachtig | R. camptostachys G.Braun |
45a | Bladloot soms dicht beklierd en voorzien van kleine stekels, soms met zeer verspreide klieren en kleine stekels; bloeiwijze met talrijke klieren; helmhokken dicht behaard Serie Subradula H.E.Weber → 46 | |
b | Bladloot steeds matig tot sterk beklierd; bloeiwijze met talrijke klieren; helmhokken kaal of zelden met een enkele haar → 47 | |
46a | Klieren donkerrood; kroonbladen rozerood; stijlen rood | R. ferocior H.E.Weber |
b | Klieren grauwbruin; kroonbladen wit of bleekroze; stijlen geel of lichtbruin | R. drenthicus A.Beek & K.Meijer |
47a | Klieren en kleine stekels van de bladloot min of meer duidelijk afgescheiden van de grote stekels; klieren in de bloeiwijze merendeels maximaal zo lang als de doorsnede van de bloemsteeltjes → serie Subradula H.E.Weber → 48 | |
b | Klieren en kleine stekels van de bladloot door geleidelijke overgangen verbonden met de grote stekels; een groot deel van de klieren in de bloeiwijze langer dan de doorsnede van de steeltjes | serie Hystricopses H.E.Weber, R. luticola A. Beek |
48a | Topblaadje nooit gedeeld of diep ingesneden; bladrand met terug gerichte tanden; bloeitak met stevige tot 7 mm lange stekels; kroonbladen wit; vruchtbeginsels met enkele haren | R. spiculus K. Meijer |
b | Topblaadje vaak gedeeld of diep ingesneden;bladrand met rechte tanden; bloeitak met vrij broze tot 5 mm lange stekels; kroonbladen wit of roze; vruchtbeginsels kaal | R. griesiae H.E.Weber |