R. muridens A.Beek

 

Fijne muisbraam

Rubus muridens A.Beek

Osnabr. Naturw. Mitt. 23: 46 (1997).

Holotype: L, herb. K. Meijer MB 3: 1014, Savelsbos, St. Geertruid, 62.31, 25.6.1989.

Eirond topblaadje dat fijn getand is maar met een opvallend onregelmatige bladrand; stekels fijn, niet of weinig afgeplat. Bloeiwijze stevig, breed piramidaal, met bleek roze of vrijwel witte bloemen.

Bladloot laagboogvormig, 3-7 mm dik, kantig, in de zon roodbruin, kaal of weinig behaard, met  100-meer dan 200 donkere ongelijke klieren en klierstekels en 13-30 grotere stekels per internodium; grote stekels met  2-6 mm brede voet, snel versmald, priemvormig of iets afgeplat, de langste 4-7 mm lang. Steunblaadjes lijnvormig, ong. 15 mm lang. Bladsteel 6-9 cm, dun aanliggend behaard, met ongelijke donkere klieren en 12-20 gebogen of kromme stekels. Bladeren vanuit het aanhechtingspunt van de blaadjes aan de levende plant schuin opstaand, ‘als een opgehouden hand’), voetvormig 4-5-tallig, aan de bovenzijde matig (40-50 haren per cm2) behaard, aan de onderzijde zwak aanliggend nauwelijks voelbaar behaard. Bladrand fijn, meestal onregelmatig periodisch gezaagd met rechte of iets naar buiten gerichte tanden, vaak meer gegolfd dan periodisch en ook verticaal gegolfd (vouwen na het drogen). Topblaadje 74-128 mm lang, meestal met hartvormige, soms slechts zwak uitgerande voet, eirond- of omgekeerd eirond-elliptisch, vrij geleidelijk in een korte tot lange spits versmald; breedte 62-81% van de lengte. Lengte van het steeltje 17-33% van de lengte van het blaadje. Onderste zijblaadjes kort gesteeld.
Bloeitak kantig , los behaard, met talrijke rode klieren, klieren en ongelijke stekels. Grote stekels 8-10 per internodium, priemvormig of iets afgeplat, de langste 3-6 mm. Beharing van de bladeren als die van de bladloot. Bloeiwijze breed, afgerond. Onderste takken opgericht, met 8-17 bloemen. Middelste takken afstaand, onder of iets boven het midden gedeeld. Bloemsteeltjes 10-30 mm lang, grijsviltig, met 80-150 ongelijke donkerrode klieren en 3-20 terug gerichte of iets gebogen stekels. Kelkslippen met lang uitgetrokken, vaak bladachtige punt, los teruggeslagen, viltig en los behaard, met ongelijke donkere klieren, klierstekels en 2-5 stekels. Kroonbladen smal eirond, 15,0-17,0 x 6,0-8,0 mm, bleek roze, soms vrijwel wit. Meeldraden langer dan de stijlen. Helmhokken kaal. Vruchtbeginsels aan de top kort behaard. Vruchtbodem met lange haren. Bloeitiijd eind juni, juli.

Standplaats: Bossen en bosranden op kalkrijke grond.

Gelijkende soorten: R. rosaceus is direct herkenbaar door de grote rozerode bloemen en zwaardere stekels. R. picearum heeft een teerdere bloeiwijze met kleinere bloemen en een elliptisch tot omgekeerd eirond topblaadje.

Verspreiding: Vanuit Zuid-Limburg zuidwestelijk door het Maasgebied tot in Henegouwen.

Nederland: Alleen in enkele bossen in het uiterste zuiden van Zuid-Limburg van de Vijlenerbossen via het Bovenste Bos bij Epen tot het Savelsbos bij St. Geertruid.

Verspreiding Verspreiding