R. henrici-weberi A.Beek

 

Witte borstelbraam

Rubus henrici-weberi A.Beek

Osnabr. Naturw. Mitt. 23: 44 (1997). Holotype: L, herb. Kern & Reichgelt 18511, Tankenberg bij Oldenzaal, 13.8.1953.

Bladloot met talloze ongelijke klieren en stekels, waarvan de grootste wel een brede voet hebben maar zeer snel versmald zijn; vrij smal topblaadje met naar buitengerichte tanden. Bloeiwijze rijkbloemig met cylindrische top en talrijke klieren en fijne stekels; bloemen wit.

Bladloot eerst rechtopstaand, dan neervallend en laag boogvormig, 4-6 mm dik, rondachtig tot kantig met ± vlakke zijden, matig tot dicht behaard, met 100-200 geelachtig gesteelde klieren, klierstekels en kleine stekels per 5 cm, meestal door overgangen verbonden met de grotere stekels; deze 15-25 per internodium, met 2-7 mm brede voet, sterk afgeplat, snel versmald, scherp teruggericht of gebogen, 4-6(-7) mm lang, geelachtig of in de zon rood aangelopen. Steunblaadjes lijnvormig, beklierd, 6-8 mm lang. Bladsteel 6-9 cm lang, zwak tot matig behaard, met klieren, klierstekels en 18-22 teruggerichte of gebogen 3-5 mm lange stekels. Bladeren 5-tallig, aan de bovenzijde kaal, aan de onderzijde weinig, niet of nauwelijks voelbaar behaard. Bladrand meestal duidelijk periodisch gezaagd, met meestal ondiepe soms deels naar buiten gerichte tanden. Topblaadje 84-120 mm lang, (elliptisch-)omgekeerd eirond of zelden meer eirond, met uitgerande tot hartvormige voet, geleidelijk lang toegespitst, vaak met scheve spits; breedte 44-56% van de lengte. Lengte van het steeltje 20-30% van de lengte van het blaadje. Bloeitak kantig, dicht behaard, met 130->200 klieren per 5 cm, klierstekels en 15-20 scherp teruggerichte of gebogen, uit 1-4 mm brede voet ± naaldvormige 3-5 mm lange stekels. Bloeiwijze piramidaal met cylindrische top of geheel cylindrisch, rijkbloemig, dicht behaard en beklierd, met talrijke naaldstekels en bladloze top of met bladachtige schutbladen. Zijtakken in verschillende richtingen staand, 3-14-bloemig, soms met een enkelvoudig blad, rond het midden gedeeld, soms gebundeld. Bloemsteeltjes 7-17 mm lang, dicht behaard, met 5-10 gele stekels, met 50-100 ongelijke klieren en klierstekels waarvan meestal enkele langer dan de doorsnede van het steeltje zijn. Kelkslippen afstaand tot los teruggeslagen, behaard, beklierd en bestekeld, grijsgroen met witte rand. Kroonbladen wit, smal elliptisch-omgekeerd eirond, 9-11 mm lang. Meeldraden nauwelijks langer dan de groene stijlen. Helmhokken, vruchtbeginsels en vruchtbodem kaal.

Standplaats: Voedselrijke bossen op leemhoudend zand.

Gelijkende soorten: R. pallidus is minder rijk beklierd en minder onregelmatig bestekeld en onmiddellijk te onderscheiden door de rode stijlen. R. dasyphyllus heeft rode bloemen en dichter behaarde bladonderzijden.

Verspreiding: In een strook van Bentheim tot Enschede en op de grens van Nederland en Duitsland bij Siebengewald. Aangevoerd in Zweden bij Västervik.

Nederland: Alleen op een paar plaatsen rond Oldenzaal en Enschede en bij Siebengewald. Grote vegetaties langs de Populierendijk tussen Oldenzaal en Denekamp en precies op de grens ten noordoosten van Siebengewald.

Verspreiding Verspreiding