R. wirtgenii Auersw. ex Wirtg.

 

Rouge borstelbraam

R. wirtgenii Auersw. ex Wirtgen

Fl. preuss. Rheinprovinz 155 (1857).

Lectotype (Matzke-Hajek 1993: 193): NHV, nr, 018902, "R. Wirtgeni", Wirtgen am 3.8.1856 im „Coblenzer
Wald auf steinigem Boden“.

See: Dechenia 170: 42-47 (2017).

Synon: Rubus atrorubens Wirtg., non P.J. Müller, Pollichia 16/17: 181 (1859)

Herb. Rub. Rhen. 1: 87 (1858).
Lectotype (Van de Beek 1974): LAU, Wirtgen, Herb. Rub. Rhen. 1: 87, an Hecken bei Coblenz, im Lahntal und durch die Eifel sehr häufig, 20.7.1858.

= R. adornatus Wirtgen, Herb. Rub. Rhen. 1: 87, Zusatz-Etiket (1858).

Lange sterk afgeplatte stekels. Bladeren aan de onderzijde weinig behaard, meestal deels 3-tallig, met breed omgekeerd eirond vrij plotseling toegespitst topblaadje. Bloemen rozerood.


Bladloot boogvormig tot neerliggend, 3-5 mm dik, kantig met vlakke zijden, met (vrij) talrijke lange afstaande haren en (10 -) 30-75 (- 100) gesteelde klieren en klierstekels per 5 cm, tevens meestal met talrijke zittende klieren. Grote stekels 20-40 per internodium, met 4-7 mm brede voet, zeer snel versmald, slank, 4-7 mm lang, (vaak scherp) teruggericht of iets gebogen. Steunblaadjes lijnvormig, 9-11 mm lang. Bladsteel 5-8 cm lang, evenlang als of iets langer dan de onderste zijblaadjes, met 11-18 lange, teruggerichte tot gekromde stekels, flink beklierd. Bladeren 3- of voetvormig 4-5-tallig, aan de bovenzijde vrijwel kaal tot duidelijk behaard, aan de onderzijde meestal groen, (vrij) zwak behaard met kamharen op de nerven. Bladtanding zwak tot matig periodisch, met brede tanden en teruggerichte hoofdtand. Topblaadje 73-98 mm lang, ruitvormig-omgekeerd eirond met uitgerande voet, vrij plotseling toegespitst; breedte 60-83% van de lengte. Lengte van het steeltje 23-37% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak dicht lang ruig behaard, met 10-75 klieren per 5 cm en zeer ongelijke slanke stekels. Grote stekels 3-12 per internodium, met 1-5 mm brede voet, naaldvormig tot afgeplat en zeer slank, afstaand, gebogen of scherp teruggericht, tot 3-8 mm lang. Bloeiwijze kort piramidaal, tot boven het midden bebladerd. Bladeren aan de onderzijde groen, weinig behaard. Zijtakken schuin afstaand, vaak onder het midden gedeeld, meestal 1-3-, zelden meer(-15-)bloemig, dicht beklierd en bestekeld, dicht, maar niet lang, afstaand behaard. Bloemsteeltjes 10-19 mm lang, dicht behaard, met 13-21 stekels en 50-120 ongelijke donkere klieren die ten dele langer zijn dan de doorsnede van het steeltje. Kelkslippen na de bloei afstaand tot opgericht, met lang uitgetrokken punt, grijsviltig, met afstaande haren, vrij talrijke klieren en 4-10 stekels. Kroonbladen smal tot matig breed, rozerood, 7-10 mm lang. Meeldraden langer dan de roze stijlen. Helmhokken kaal. Vruchtbeginsels kaal of met enkele haren aan de top. Vruchtbodem behaard. Bloeitijd eind juni, juli.

Standplaats: Bossen op goede grond.

Gelijkende soorten: De diep rozerode bloemen in combinatie met de brede (vrijwel) omgekeerd eironde bladeren en lange klieren sluiten verwarring vrijwel uit. R. cinerascens en R. rubrumcadaver zijn veel dichter behaard. De eerste heeft bovendien veel fijner getande bladeren en de laatste smallere topblaadjes. R. rosaceus heeft een (vrijwel) kale bladloot en een eirond tot ruitvormig topblaadje.

Verspreiding: C. Westelijk Duitsland (Westfalen, omgeving Koblenz, Eifel), Luxemburg, België, Nederland.

Nederland: Oostkapelle, Stevenshuske, Valkenburg (L.), Bovenste Bos bij Epen.

Verspreiding Verspreiding