R. saltuum Focke

Rubus saltuum Focke

Slanghumusbraam

 

Synoniem: Rubus flexuosus P.J.Müll. & Lefèvre

Pollichia 16: 182 (1859).

 

Topblaadje smal min of meer omgekeerd eirond, geleidelijk lang toegespitst, met lichte onderzijde met uitspringende nerven. Bloeiwijze lang en smal, zigzag gebogen, doorbladerd. Stijlen met rode voet.  

Bladloot laagboogvormig of neerliggend, 2-8 mm dik rondachtig of stompkantig, in de schaduw grijsachtig, in de zon diep roodbruin, verward aanliggend tot afstaand behaard, zelden vrijwel kaal. Klieren (10 -) 50-75 per 5 cm; kleine stekeltjes 35-55 per 5 cm. Grote stekels uit iets verbrede voet snel priemvormig toegespitst, scherp teruggericht of iets gebogen, (10 -) 15-30 per internodium, 3-5 mm lang. Steunblaadjes draadvormig, behaard en dicht beklierd. Bladsteel 5-9,5 cm lang, dicht aanliggend behaard, dicht beklierd, met 14-20 priemvormige, teruggerichte of iets gebogen stekels. Bladeren 3-, soms ten dele voetvormig 4- of 5-tallig, aan de bovenzijde zwak kort behaard, aan de onderzijde vrijwel kaal of iets grijsviltig en verspreid kort behaard, met uitspringende nerven. Bladtanding fijn, vrij regelmatig; tanden met spitsjes, soms ten dele naar buiten gericht. Topblaadje 78-129 mm lang, smal omgekeerd eirond, soms neigend naar ruitvormig of elliptisch, geleidelijk lang toegespitst, met afgeronde voet; breedte 50-70(-75)% van de lengte. Lengte van het steeltje 18-36% van de lengte van het blaadje. Bloeitak stompkantig, dicht verward behaard, met meestal talrijke korte klieren, 5-50 kleine stekeltjes en klierstekels per 5 cm en 2-13 tere teruggerichte of gebogen, 2-4(-5) mm lange stekels per internodium. Bladeren 3-tallig, aan de bovenzijde verspreid kort behaard, aan de onderzijde vrijwel kaal of met verspreide korte haren, vooral de bovenste vaak iets viltig. Bloeiwijze lang en smal, spits toelopend, tot boven het midden doorbladerd, vaak zigzag gebogen. Zijtakken schuin opgericht of afstaand, meestal dicht bij de voet gedeeld, soms gebundeld, tot 5-, soms tot 15-bloemig, dicht verward kort behaard, met talrijke korte donkere klieren en verspreide naaldstekels. Bloemsteeltjes slank, 10-25(-30) mm lang, vaak teruggebogen, dicht kort behaard, met talrijke nauwelijks buiten het haar uitstekende tere klieren, 2-13 naaldstekels en soms een enkel klierstekeltje. Kelkslippen smal met lang uitgetrokken punt, aanvankelijk teruggeslagen, later teruggeslagen of soms opgericht, vaak beide in dezelfde bloeiwijze of zelfs aan dezelfde bloem, grijs, dicht kortharig, met tere nauwelijks buiten het haar uitstekende klieren, met 0-5 stekels. Kroonbladen bleekrose of wit, smal elliptisch, 9-11 mm lang. Meeldraden nauwelijks zolang als de stijlen tot iets langer dan deze. Stijlen bleek met roodachtige voet. Helmhokken kaal of met een enkele haar. Vruchtbeginsels kaal of kort behaard, snel kaal wordend. Vruchtbodem behaard. Bloeitijd: juli, augustus.

Standplaats: Bossen, zelden in hagen, op lemige zandgrond.

Gelijkende soorten: Zwakke vormen van R. foliosus kunnen soms veel op R. flexuosus gelijken. Deze zijn te herkennen aan de geelgroene stijlen en de langere beharing, met name op de bladonderzijden. Exemplaren van zeer zonnige standplaatsen hebben soms een vrijwel kale bladloot en relatief talrijke klierstekels, waardoor ze de serie Hystrix benaderen. Door de smalle kleine kroonbladen en de korte meeldraden zijn ze echter goed te herkennen.

Verspreiding: Vanaf Denemarken door het westen van tot in West-Zwitserland, de Benelux, Noord-Frankrijk, Britse eilanden.

Nederland: Algemeen in het Drentse district en in het aangrenzende deel van het Gelderse en het Subcentreurope district. In de rest van het land zeer verspreid.

Verspreiding Verspreiding