R. siekensis G.Braun

 

Puntige twijfelbraam

Rubus siekensis G.Braun

Herb. Rub. Germ. 54 (1877).

Lectotype (Weber 1985): HAN, Braun, Herb. Rub. Germ. 54, Hausberge, s.d.

Synon.: R. conothyrsos Focke, Syn. Rub. Germ. 271 (1877).

Tere braam met smalle, (elliptisch-)omgekeerd eironde topblaadjes, een smalle bloeiwijze en behaarde helmhokken.

Bladloot 3-6 mm dik, stomp- of scherpkantig, iets behaard, zonder of met zeer spaarzame ongelijk verdeelde klieren en kleine stekeltjes. Stekels 12-25 per internodium, iets ongelijk, uit 2-3 mm brede voet afstaand of gebogen, 4-6 mm lang. Bladsteel 4-10 cm lang met 6-15 gebogen stekels. Bladeren (3-)5-tallig, aan de bovenzijde duidelijk behaard, aan de onderzijde weinig behaard, vrij regelmatig tot licht periodisch vrij fijn gezaagd met (vrijwel) rechte tanden. Topblaadje 7½-11 cm lang, (elliptisch-)omgekeerd eirond, vrij plotseling toegespitst, met afgeronde of uitgerande voet; breedte 60-66% van de lengte. Lengte van het steeltje 29-34% van de lengte van het blaadje.

Bloeitak stompkantig, licht behaard, soms met enkele klieren of kleine stekeltjes. Stekels (0-)5-9 per internodium, met weinig verbrede voet, zeer slank, teruggericht of gebogen, tot 3-5 mm lang. Bladeren 3(-5)-tallig met ruitvormig-omgekeerd eirond topblaadje met afgeronde voet, vrij geleidelijk toegespitst. Bloeiwijze regelmatig smal piramidaal, alleen aan de voet bebladerd. Zijtakken afstaand, rond het midden gedeeld, de onderste met 4-7 bloemen. Bloemstelen afstaand, 11-15 mm lang, slank, kort behaard, met 7-40 gesteelde klieren, vrij talrijke (vrijwel) zittende klieren en 4-11 stekels. Kelkslippen smal, met uitgetrokken punt, grijsgroen, aanvankelijk los teruggeslagen, later vaak afstaand, beklierd en (vrij) dicht bestekeld. Kroonbladen wit of bleekroze, smal (elliptisch-) omgekeerd eirond, 9-13 mm lang. Meeldraden langer dan de geelgroene stijlen. Helmhokken behaard. Vruchtbeginsels rijk behaard. Vruchtbodem behaard. Bloeitijd: juli.

Standplaats: Hagen en bosranden op niet te arme grond.

Gelijkende soorten: R. lasiandrus komt overeen in bladvorm en door de behaarde helmhokken; deze heeft echter een veel bredere zwakker bestekelde bloeiwijze. R. bovinus heeft bredere topblaadjes, een veel sterker bestekeling en kale vruchtbeginsels.

Verspreiding: In een strook van Sleeswijk-Holstein via het Porta Westphalica gebied tot in Nederland lokaal voorkomend maar ook in grote gebieden ontbrekend.

Nederland: Alleen bij Ommen, Haarlem en Sassenheim. De vermeldingen van R. conothyrsus in Van de Beek 1974 hebben betrekking op R. bovinus.

Verspreiding Verspreiding