R. hypomalacus Focke

 

Zachte bladbraam

Rubus hypomalacus Focke

Syn. Rub. Germ. 274 (1877)

Lectotype (Van de Beek 1974): BREM, Banning, herb. Focke, Häverstedt bei Minden, 29.7.1876.

Onopvallende braam, met min of meer elliptisch topblaadje; bladeren met brede ondiepe tanden, aan de onderzijde met kamharen; bloeiwijze klein; helmhokken kaal.

Bladloot 3-7(-9) mm dik, rondachtig tot kantig, kaal of met zeer verspreide haren, in de zon soms met enkele klieren. Stekels 8-14 per internodium, met 3-6 mm brede voet, zeer slank, zwak teruggericht, de langste (3-)5-7 mm lang. Steun­blaadjes 12-22 mm lang, lancetvorm­ig, soms bladachtig, lang gewimperd, zonder gesteelde klieren. Blad­steel 5-9 cm lang, korter tot langer dan de onderste zijblaadjes, matig be­haard, met 3-16 teruggerichte of iets gebogen slanke stekels. Bladeren 3-5-tallig, aan de bovenzijde behaard, aan de onder­zijde met lange kamharen op de nerven, zacht aanvoe­lend. Bladtanding breed, ondiep, enkelvou­dig, niet periodisch; tanden meestal ten dele naar buiten gericht, met topspitsjes. Steeltjes van de onderste zijblaadjes 1-6 mm lang. Topblaadje 8-12 cm lang, breed elliptisch, soms meer eirond of omgekeerd eirond, met hart­vormige of uitgerande voet, breed kort toege­spitst; breedte (59-)65-70(-77)% van de lengte. Lengte van het steeltje 11-25% van de lengte van het blaadje.

Bloeitak kantig, licht behaard, met 0-3 lang gesteelde klieren per 5 cm. Stekels 1-10 per internodium, tot 3-6 mm lang. Bladeren 3-tallig met smal ruitvormig topblaadje. Bloeiwijze klein, niet of nauwelijks boven de bladeren uit­stekend, samen­gesteld trosvormig, met slanke stekels, ge­steelde klieren en bladachtige schutbladen. Onderste zijtak­ken met zeer scherpe hoek opstijgend, veel korter dan het bijbehorende blad, met 2-6 bloemen, boven het midden gedeeld. Bloemsteeltjes 5-25 mm lang, los behaard, met 1-30 klieren en 1-5 stekels. Kelk­slippen grijsgroen, afstaand, zonder of met enige klieren en stekels. Kroonbladen wit, zelden lichtroze, breed elliptisch of omgekeerd eirond, 8-11 mm lang. Meeldraden nauwelijks langer dan de groenachtige stijlen. Helmhokken kaal. Vrucht­beginsels (vrijwel) kaal. Vruchtbodem behaard. Bloeitijd: eind juni, juli.

Standplaats: Bossen en hagen op zure maar niet te schrale grond.

Taxonomie: Ondanks duidelijke kenmerken, met name in de vorm en beharing van de bladeren, een weinig opvallende braam die gemakkelijk over het hoofd wordt gezien. Eenmaal waarge­nomen echter nauwelijks met andere soorten te verwarren. R. dejong­hii heeft geen kamharen op de nerven van de bladonderzijden en meestal een meer onregelmatig getande bladrand.

Bij Holdeurn werd een exemplaar gevonden met gebogen ste­kels, minder zacht behaarde bladeren en tot 40 mm lange bloemsteel­tjes. Waarschijnlijk betreft het een schaduwvorm, die ook overigens wat afwijkend is.

Verspreiding: Noordwest- en Midden-Europa, noordelijk tot Denemarken, oostelijk tot de DDR en Tsjechië, zuidelijk tot Zuid-Duitsland en België.

Nederland: Algemeen (maar nooit in grote vegetaties) in het midden van het land; verder een kleiner areaal rond Steenwijk en Noordwolde. Het voorkomen in de Haarlemmerhout is waar­schijnlijk adventief; net als veel andere soorten daar is ook deze waarschijnlijk met plantmateri­aal meegekomen.

 

.

Verspreiding Verspreiding