R. aciodontus P.J.Müll. & Lefèvre

Rubus aciodontus P.J.Müll. & Lefèvre

in Pollichia 16/17: 83 (1859).

 

NB. Het Nederlandse materiaal blijkt geen R. aciodontus te zijn. Het is een afzonderlijke soort die binnenkort zal worden beschreven. De foto's zijn van Nederlands materiaal.

Bladloot boogvormig, 5-9 mm dik, kantig met vlakke of gegroefde zijden, kaal. Stekels 5-10 per internodium, onregelmatig verdeeld, iets ongelijk, uit 4-10 mm brede voet vrij snel versmald, slank, sterk afgeplat, zwak teruggericht, de langste 7-9 mm lang. Steunblaadjes lijn- tot lancetvormig, 10-14 mm lang, gewimperd, klierloos of met enkele kortgesteelde klieren. Bladsteel 6-8 cm lang, met matig talrijke lange afstaande haren en 8-15 forse kromme stekels. Bladeren 5-tallig, aan de bovenzijde kaal, aan de onderzijde zacht grijsviltig, zonder langere haren, met uitspringende nerven. Bladrand zeer onregelmatig maar niet grof getand, met sterk uitstaande tanden, duidelijk periodisch gezaagd. Topblaadje 81-114 mm lang, ruitvormig- of elliptisch-omgekeerd eirond, met uitgerande of afgeronde voet, vrij geleidelijk tot plotseling breed meestal kort toegespitst of vrijwel spits; breedte 66-85% van de lengte. Lengte van het steeltje 23-44% van de lengte van het blaadje.

Bloeitak kantig, met verspreide afstaande lange haren. Stekels onregelmatig verdeeld, ongelijk, soms met een enkel klein stekeltje. Grotere stekels 0-6 per internodium, uit 5-8 mm brede voet snel versmald, slank en spits, teruggericht of gebogen, de langste 4-8 mm lang. Bloeiwijze piramidaal, smal tot matig breed, dun los behaard, met (zeer) verspreide lange slanke stekels, klierloos, tot (ruim) halverwege bebladerd, in het bladloze gedeelte met grote bladachtige schutbladen. Zijtakken opgericht tot schuin afstaand, rond het midden gedeeld, de langste met 4-14 bloemen. Bloemsteeltjes 6-12 mm lang, dun viltig en los behaard, zonder gesteelde klieren, met 2-4 stekels. Kelkslippen (los) teruggeslagen, groen-grijsviltig en afstaand behaard, vaak met lang uitgetrokken punt, onbestekeld. Kroonbladen wit of bleekroze, smal tot matig breed eirond, elliptisch of ruitvormig, 7-11 mm lang. Meeldraden langer dan de groenachtige stijlen. Helmhokken en vruchtbeginsels kaal. Vruchtbodem behaard. Bloeitijd: eind juni, juli.

Standplaats: Hagen, wegkanten, bosranden op zandgrond.

Gelijkende soorten: Door de viltige bloeiwijze en de relatief ondiepe tanding met teruggerichte tanden duidelijk te herkennen.

Verspreiding: Tot nu toe bekend van een disjunct areaal in Noord-Frankrijk, Noord-België, het uiterste westen van Duitsland en in twee gebieden in Nederland.

Nederland: Vrij veel van Gaanderen tot het landgoed Stillewald bij Wehl. en verder op verschillende plaatsen ten zuid-oosten van Bergen op Zoom.

Verspreiding Verspreiding