Grijze viltbraam
Rubus chloocladus W.C.R.Watson
Watsonia 3: 288 (1956).
Lectotype (Weber 1977a): BREM, Weihe, 'R. pubescens', Mennighüffen, s.d.
Syn.: R. pubescens Weihe in Boenninghausen, Prod. Fl. Monast. 161 (1824) non R. pubescens Rafinesque, Med. Rep. Ser. 3. 2: 333 (1811). R. confluentinus ssu. Beek 1974 non Wirtgen, Herb. Rub. Rhen. 1: 75 (1858).
Bladloot met gegroefde zijden met dichte sterharen. Bladeren grijsgroen. Topblaadje smal, lang toegespitst. Bloeiwijze sterk doorbladerd, ruig behaard.
Bladloot boogvormig, 5-10 mm dik, scherpkantig, met gegroefde zijden, dicht met sterharen bezet. Stekels (1-)5-14 per internodium, met (2-)4-7 mm brede voet, plotseling tot geleidelijk versmald, afgeplat, (2-)5-7 mm lang, teruggericht of licht gebogen, soms daartussen een enkel klein kegelstekeltje. Steunblaadjes lijnvormig, behaard, met zittende klieren. Bladsteel 5-10 cm lang, dicht bezet met sterharen, met 5-14 dikke, kromme stekels. Bladeren 5-tallig, grijsachtig of matgroen, aan de bovenzijde kaal of met verspreide korte haren, aan de onderzijde grijs- tot witviltig en kort behaard. Bladtanden breed, driehoekig, periodisch met ± rechte hoofdtand. Topblaadje 7-10 cm lang, smal of soms matig breed eirond, ruitvormig, elliptisch of omgekeerd eirond, met afgeronde of zwak uitgerande voet, meestal geleidelijk lang toegespitst; breedte 48-71% van de lengte. Lengte van het steeltje 30-47% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak kantig, dicht met sterharen bezet. Stekels 1-7 per internodium, licht gebogen tot haakvormig, 3-8 mm lang. Bloeiwijze smal piramidaal of cylindrisch, aan de voet met lange smalle bladeren, met zeer dicht kort behaarde as. Zijtakken in verschillende richtingen afstaand, soms zelfs teruggericht, rond of iets onder het midden gedeeld, soms gebundeld, de langste met (1-)3-8(-10) bloemen. Bloemsteeltjes 9-22 mm lang, dicht kort behaard, met 3-11 gebogen stekels, zonder gesteelde klieren. Kelkslippen grijsviltig, teruggeslagen, onbestekeld. Kroonbladen wit of bleekroze, elliptisch-eirond, 11-15 mm lang. Meeldraden veel langer dan de bleekgroene stijlen. Helmhokken kaal. Vruchtbeginsels kaal of behaard. Vruchtbodem behaard. Bloeitijd: juli, augustus.
Standplaats: Opgaande hagen en lichte bossen op zandgrond.
Verspreiding: Noord-Duitsland, Nederland.
Nederland: Vrij zelden op verspreide plaatsen in het midden en oosten van het land. Opvallend is, dat de soort op veel plaatsen waar deze rond 1970 in rijke vegetatie aanwezig was, thans verdwenen is, terwijl er geen nieuwe vindplaatsen zijn.