R. procerus P.J.Müll.

 

Zilveren viltbraam

Rubus procerus P.J. Müll. ex Boulay

Ronc. Vosg. 7 (1864)

Lectotype (Van de Beek 1974): L, Fauconcourt, près de Rambervillers, 9.7.1862. Sudre Bat. Europ. 908.

 

Bladloot vaak met staalblauwe glans; topblaadje hartvormig; bloeiwijze met zilvergrijze afstaande haren; kelk meestal concaaf, aan de binnenzijde met rode vlek aan de basis; kroon­bladen eveneens concaaf; meeldraden niet of nauwelijks langer dan de stijlen.

Bladloot boogvormig, kantig, gegroefd, 6-9 mm dik, kaal of hier en daar iets behaard, vaak met staalblauwe glans. Stekels 3-8 per internodium, met 5-7 mm brede voet, geleidelijk versmald, 7-8 mm lang, afstaand of gebogen. Steunblaadjes draad- of lijnvormig, 10-14 mm lang. Bladsteel ongeveer evenlang als de onderste zijblaadjes, 5-8 cm lang, iets behaard, met 12-15 haakvormige stekels. Bladeren 5-tallig, aan de bovenzijde kaal, aan de onderzijde witviltig en kort behaard, onregelma­tig, scherp, nauwelijks tot duidelijk periodisch gezaagd met (vrijwel) rechte tanden. Onderste zijblaadjes kort (1-4 mm) gesteeld. Topblaadje 65-94 mm lang, eirond tot breed omgekeerd eirond, soms vrijwel cirkelrond, met uitgerande of hartvormige, soms vrijwel afge­ronde voet, spits of toegespitst; breedte 71-89% van de leng­te. Lengte van het steeltje 26-52% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak kantig, vaak gegroefd, aangedrukt behaard, met 3-6 tot 8 mm lange forse, haakvormig gekromde stekels met 4-9 mm brede voet. Bladeren 3(-5)-tallig, met eirond-ruitvormig topblaadje. Bloeiwijze piramidaal of cylindrisch, met stompe top, aan de voet bebladerd, zilverachtig behaard, met vrij talrijke forse haakvormige stekels. Zijtakjes schuin opstaand, min of meer tuilvormig gedeeld, de onderste tot 12-bloemig. Bloemsteel­tjes 5-22 mm lang, grijsviltig en dicht zilverkleu­rig behaard, met 1-10 gebogen stekels. Kelkslippen teruggesla­gen, concaaf, witviltig en dichtbehaard, onbestekeld of zelden met een enkele stekel, aan de binnenzijde met rode basis. Kroonbladen vrijwel cirkelrond, 8-9 mm lang, opvallend con­caaf, wit. Meeldraden ± evenlang als de stijlen. Helmhokken kaal of behaard. Vruchtbegin­sels kaal. Vruchtbodem behaard. Eind juni, juli.

Standplaats: Hellingen en wegkanten op kalkrijke grond.

Verspreiding: Vanaf Midden-Nederland en aangrenzend Duits­land zuidwaarts door heel West- en Midden-Europa en oostwaarts tot rond de Zwarte Zee.

Nederland: In het oostelijke rivierengebied (vooral in de Lijmers), westelijk tot Elst (U.) en in Zuid-Limburg.

 

Verspreiding Verspreiding