Leerviltbraam
Rubus phyllostachys P.J.Müll.
Flora (Regensburg) 41: 133 (1858).
Neotype (Weber 1979c, pro lectotypo): LAU, Müller 1694, Chemin qui descend à Steinseltz, 27.VI.1857.
Forse discolore braam met behaarde bladloot, breed eirond-elliptische topblaadjes, sterk doorbladerde bloeiwijze met opstijgende takken en stevige kromme stekels.
Verschillen met R. canduliger:
Bladloot kantig, vlak, concaaf of licht convex, 3-10 mm dik, vaak roodpaars aangelopen, behaard. Stekels 4-10 per internodium, met 3-7 mm brede voet, afstaand of soms licht gebogen, 6-8 mm lang. Bladsteel 4-8 cm lang, met 5-11(-13) stekels. Bladeren meestal stevig, soms licht leerachtig, aan de bovenzijde kaal, aan de onderzijde groengrijs tot soms witviltig, vaak vrijwel zonder langere haren. Bladtanding meestal vrij regelmatig en ondiep, met lange, soms ten dele teruggerichte spitsjes, niet of nauwelijks periodisch. Topblaadje 7-10(-12) cm lang, breed eirond-elliptisch, met afgeronde of hartvormige voet, geleidelijk matig lang toegespitst; breedte 62-77% van de lengte. Lengte van het steeltje 26-45% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak kort behaard. Bloeiwijze lang, smal piramidaal, tot de top doorbladerd met bladeren die langer zijn dan de bijbehorende zijtak, met vrij talrijke, vaak forse, gebogen stekels, viltig behaard, al dan niet met langere haren. Zijtakken opgericht, de langste met 2-8 bloemen. Bloemsteeltjes 10-33 mm lang, dicht viltig en kort behaard, met 0-10 stevige stekels. Kroon wit of licht roze. Vruchtbeginsels behaard. Bloeitijd: eind juni-sept.
Standplaats: Wegkanten en hagen op licht tot sterk kalkhoudende grond. Vaak op iets drogere, meer open plaatsen dan R. canduliger langs de randen van de smeltwaterafzettingen waar zich leem in de bodem bevindt.
Gelijkende soorten: Door de behaarde bladloot, andere bladvorm en grote doorbladerde bloeiwijze met kromme stekels verschillend van R. montanus. Verschilt van R. praecox door de grote bebladerde bloeiwijze en kroonbladen en de relatief langere meeldraden.
Verspreiding: Nederland, België, Noord-Frankrijk, Zuid-West Duitsland.
Nederland: Vrij veel langs de bovenrand van de Veluwezoom, minder langs de hellingen naar beneden (in tegenstelling tot R. canduliger waarvoor het omgekeerde geldt); plaatselijk in de Lijmers en het Rijk van Nijmegen. Verder langs het Geuldal.