R. plicatus Weihe & Nees

 

Geplooide stokbraam

Rubus plicatus Weihe & Nees

Weihe & Nees. Rub. Germ. 15 (1822).

Lectotype (Weber 1977): KIEL, Weihe, Minden, s.d

Synon.: R. fruticosus L. Spec. Pl. Ed. 1: 493 (1753). Lectotype: LINN, 653/9, “5“. 

Rechtopstaande bladloot met afgeplatte meestal gebogen stekels; bladeren geplooid; meeldraden iets korter dan de stijlen.

Bladloot suberect, 4-8 mm dik, kantig, met ± vlakke, in het begin vaak iets gegroefde, later vaak iets convexe zijden, kaal. Stekels 0-15 per internodium, met 3-6 mm brede voet, snel versmald, afgeplat, soms vrijwel afstaand of teruggericht, maar meestal gebogen, tot 5-7 mm lang. Steunblaadjes lancetvormig of lijn-lancetvormig, 11-20 mm lang. Bladsteel 6-10 cm lang, vrijwel kaal, met 8-17 kromme stekels. Bladeren 5-tallig, opvallend geplooid, aan de bovenzijde duidelijk behaard tot vrijwel kaal, aan de onderzijde meestal duidelijk voelbaar behaard, vaak enigszins met korte kamharen op de nerven, zelden vrijwel kaal. Bladrand met driehoekige tanden, vrij fijn tot zeer grof, soms meer dubbel maar niet duidelijk periodisch gezaagd. Onderste zijblaadjes 0-2 mm lang gesteeld, in het najaar soms tot 4 mm. Topblaadje 80-118 mm lang, meestal met hartvormige, maar soms met slechts zwak uitgerande voet, eirond of soms meer elliptisch , geleidelijk breed toegespitst; breedte 66-78% van de lengte. Lengte van het steeltje 21-38% van de lengte van het steeltje. Bloeitak kantig, zwak tot los behaard. Stekels 0-6 per internodium, tot 2-4 mm lang, teruggericht tot gekromd. Bloeiwijze meestal klein, gewoonlijk doorbladerd, trosvormig of enigszins samengesteld, soms groter en cylindrisch of onduidelijk piramidaal, zwak tot los behaard, met verspreide, meestal zwakke, teruggerichte of gekromde stekels, zelden sterker bestekeld. Zijtakken opstijgend, de langste met 1-5 bloemen. Zelden komen gegaffelde of tuilvormig samengestelde bloeiwijzen voor met rijkbloemige (tot 10 bloemen) en bebladerde zijtakken. Bloemsteeltjes 10-20(-40) mm lang, groen, zwak ± aanliggend behaard, met 0-1(-5) stekels. Kelkslippen afstaand, sterk concaaf, meestal kort, soms met bladachtige spits, groen met witte rand. Kroonbladen wit of bleekroze, hoogst zelden helderroze, eirond tot omgekeerd eirond, 8-13mm lang, vaak uitgerand. Meeldraden korter dan de groenachtige stijlen, bij zeer forse planten soms ongeveer evenlang. Helmhokken kaal of zelden met een enkele haar. Vruchtbeginsels kaal of iets behaard. Vruchtbodem duidelijk behaard. Bloeitijd: half juni-juli.

Standplaats: Bij voorkeur op voedselarme, zure grond: heiden, lichte bossen, bosranden, wegkanten, veenmoerassen.

Nomenclatuur:

Gelijkende taxa: R. scissus onderscheidt zich vooral door de fijne naaldstekels. Voor de verschillen met R. opacus zie aldaar. Smalbladige vormen van R. plicatus lijken soms veel op R. divaricatus. Deze heeft echter langere meeldraden en sterker haakvormig gebogen stekels en afstaande zijtakken in de bloeiwijze.

Verspreiding: Vrijwel geheel Europa met uitzondering van het uiterste noorden en zuiden.

Nederland: Op de pleistocene zandgronden zeer algemeen. Voorts in laagveenmoerassen in het westen van het land en in de meest ontkalkte delen van de binnenduinen.

Verspreiding Verspreiding
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra